Vanaf de middeleeuwen werd het leven in Calp gekenmerkt door piratenaanvallen.

In het begin moesten zowel de kust- als de binnenlandse steden mannen leveren om de kustlijn te bewaken.

Ondanks het uitgeoefende toezicht kwamen piratenaanvallen vaak voor, met name in 1637 en 1744, wat ernstige gevolgen had voor de menselijke en economische ontwikkeling van Calp.

Tijdens de aanval van 1637 werd een groot deel van de bevolking van Calp gevangengenomen en werden de landgoederen gestolen door de Noord-Afrikanen. Veertig jaar later werd de vorst nog steeds gevraagd om belastingverlagingen en hulp voor het repareren van de muren om de gevolgen van de aanval te verzachten.

De ontvolking van Ifach, het gebrek aan interesse van de autoriteiten om de muren te verbeteren en het bestaan ​​van een grote buitenwijk buiten hen leidden in 1744 tot een nieuwe aanval, de laatste gedocumenteerde aanval.